Het was natuurlijk zo voorspeld. Maar stiekem hoopten we toch op een mirakeltje. We weten natuurlijk beter. Goddelijke tussenkomsten zijn niet meer van deze tijd. En onze uurwerken op zomer zetten, heeft ook niet mogen baten. Het is gewoon geen weer.
Voor het Noordstation is er maar één gespreksonderwerp: dat het toch wel triestig is, waarom moet de tot nu toe guurste voorjaarsdag uitgerekend vandaag vallen? We kunnen het wel schudden, hier komt niemand door. We zullen al blij mogen zijn als er een paar duizend mensen komen opdagen. Er zal in regeringskringen heimelijk nogal wat gegniffeld worden: daar gaat de parade, het water in.
Niets aan te doen, concluderen we maar als rechtgeaarde Belgen. Kom zeg, we hebben nu al zoveel doorstaan. Onze regeringen trakteren ons dagelijks op een koude douche. Een maartse bui kan er ook nog wel bij. We trekken onze kraag nog wat rechter en zoeken onze plek op de Koning Albert II Laan. Dan is het wachten, tot het moment waarop de Grote Parade zich in gang zet. Zolang proberen we zo goed en zo kwaad het kan om het nog een beetje droog te houden.
Het wordt snel duidelijk dat we ons vergist hebben. Ze komen er wél door. Uit de richting van het station komen steeds grotere groepen mensen aanrukken. De menigte zwelt zienderogen aan. En als de parade eindelijk op gang getrokken wordt, kan iedereen het aan zijn intussen vochtige tenen voelen: we zijn met verdomd veel. Weer of geen weer, dit is nu al memorabel.
Het wordt wel wat meer dan een maartse bui wat we moeten trotseren. De wind komt steeds sterker en venijniger opzetten en zweept de niet aflatende regen over ons heen. Nu ben ik verre van een zweverig mens, maar toch vraag ik me af of we dit niet allemaal zelf veroorzaken. In metaforische zin, wel te verstaan. Nee nee, alstublieft geen goddelijke tussenkomsten en al zeker geen vrijgekomen innerlijke energieën die mekaar vinden in hogere regionen. Maar verdomd veel mensen kunnen verdomd veel in beweging zetten. Zou deze parade dan geen stormwind kunnen opwekken? Is het dan niet de hartstocht van verdomd veel mensen die ons hier om de oren giert?
Kort voor het Centraal Station krijgen we de volle laag. Paraplu’s worden binnenstebuiten getrokken, spandoeken lijken plots bolle scheepszeilen, mensen houden zich vast aan de touwtjes van hun regenkap. Aan de kant van de weg, tegen de huizengevels, zoeken ze in drommen een beetje beschutting.
Ik moet denken aan pinguins. Keizerpinguins op de zuidpool. Elk jaar trekken ze in lange rijen door het desolate ijslandschap naar hun geboorteplaats, om er te broeden en hun nakomelingen ter wereld te brengen. Onderweg trotseren ze de hevigste sneeuwstormen. Als het weer al te bar wordt, houden ze halt en gaan dicht tegen mekaar aan staan. Zo houden ze zichzelf en elkaar warm. De pinguin die de groep uit het oog verliest, verdwaalt in de eindeloze witte vlaktes en is ten dode opgeschreven.
De vele verslaggevers, die met camera’s en microfoons door de menigte bewegen en lukraak om tekst en uitleg vragen, zou ik willen doorverwijzen naar de zuidpool, waar de keizerpinguins een helder antwoord geven op al hun vragen. Het is eenvoudig. Er bestaat wel degelijk zoiets als een samenleving, er zijn niet alleen maar individuen. We zijn kuddebeestjes. Niemand redt het in z’n eentje. Solidariteit is geen zeemzoete dromerij bij het kampvuur, maar het rationele besef dat we zonder een goed uitgebouwd zorgsysteem verloren zijn. Zonder solidariteit raken veel te veel mensen op de dool. Bij solidariteit komt heel wat eigenbelang kijken, maar altijd in de erkenning dat dit eigenbelang tegelijkertijd ook een algemeen belang is. Daarom lopen hier zo verdomd veel mensen door Brussel te paraderen.
Als de parade haar traject gelopen heeft, duikt ze het station in, om tal van treinen te vullen en uit te zwermen naar alle uithoeken van het land. Verdomd veel kletsnatte pinguins, die zich gedurende enkele uren aan elkaar gewarmd hebben en nu gaan broeden op nog meer stormachtige initiatieven.
Dit doorweekte paradevolkje mag wel bedacht worden met een streepje Shakespeare, iets uit “De Storm”, wellicht het laatste toneelstuk dat good old Willy in zijn leven neerschreef: “O wonder! Wat ’n schitterende wezens hier! Wat is de mensheid mooi! O, prachtige, nieuwe wereld waar zulke mensen leven!”